Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ten einde [99]dezer dagen nu, [100]hief ik, Nebukadnezar, mijn ogen op ten hemel, want [101]mijn verstand kwam weer in mij; en ik loofde den Allerhoogste, en ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende, omdat Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, en Zijn Koninkrijk is van geslacht tot geslacht; 99. Zie boven vs.16,32. 100. De orde der woorden zou, naar den zin, deze zin: Mijn verstand kwam weder in mij, toen hief ik, enz. 101. Hieruit blijkt dat hij van zijn verstand een tijdlang is beroofd geweest; en heeft zijne ogen niet opwaarts ten hemel geslagen, totdat God hem als uit dezen dollen uitzinnigen slaap gered heeft; teoen eerst heeft hij gedacht dat God een rechtvaardig rechter was, en hij heeft zich voor Hem verdeemoedigd met verslagenheid en nederigheid des harten.